
Het is heel bijzonder om op deze plek te zijn geweest waar zo veel familiegeschiedenis ligt. Er is een soort verbondenheid met deze plek die ik van te voren niet had verwacht. Ik hoop dat ik ooit weer hier terugkom om hier te zijn, misschien wel met mijn kinderen.
De reis
Op de boot vanaf de Togean Islands naar Ampana hebben we een Duits stel ontmoet dat richting Tentena zou gaan en we besloten met hen onze auto te delen. Dit zou ons ook schelen in kosten. Zij zouden twee nachten in Tentena blijven, wij hadden nog geen plan. Dus zijn wij ook twee nachten gebleven zodat we weer een auto konden splitten naar Rantepao.
Op zaterdag 29 september vertrokken we naar Rantepao. Dit zou ongeveer 8 uur rijden zijn. Gelukkig hadden we van te voren bedacht dat Indonesiërs geen helden zijn met het geven van tijdsindicaties, dus rekenden we op 12 uur rijden. We kregen gelijk, want naast dat het allemaal slingerende bergweggetjes zijn hier, zijn we ook gestopt zodat onze driver kon ontbijten, koffie drinken, lunchen, zijn vrouw ophalen in Palopo (dit was een omweg) waar we ook thee hebben gedronken, panorama view en ten slotte eindelijk Rantepao. We zijn om 6.30 uur vertrokken en we kwamen om 18.00 uur aan.

Rantepao
In Rantepao sliepen we bij familie. Om precies te zijn bij de achterkleindochter van de tante van onze opa. Heel ver weg, I know, maar bloed kruipt waar het niet gaan kan en familie is familie hoe ver ook. We worden ontvangen als lang verloren dochters en ze vinden het fantastisch dat we er zijn. Gelijk worden we vol gestopt met eten, want in de Toraja is eten heel belangrijk. Na een tijd een gesprek proberen te hebben met onze familie die eigenlijk geen Engels kan en wat eigenlijk een beetje half gevoerd wordt door Google translate en onze familie die denkt dat als ze maar goed genoeg articuleren we het wel zullen verstaan, wordt er gezegd dat we vast moe zijn en dat we lekker moeten gaan slapen (vrij vertaald vanuit de woorden ‘lelah’ en ‘tidur’).
De volgende dag komt de achterkleinzoon van de tante van opa langs, hij kan redelijk Engels en heeft onder andere een zelf uitgetekende stamboom (later krijgen we van zijn neef een duidelijkere versie) en het Toraja-boek meegenomen. Wel fijn om een beetje overzicht te krijgen van hoe de familie in elkaar steekt. Iedereen wordt hier aangesproken met wat voor familie ze zijn, dus oom, tante, opa, oma en dan zijn of haar voornaam. Dit is een beleefdheidsvorm die de relaties tussen mensen eigenlijk alleen maar ingewikkelder maakt. Je hebt je eigen naam tot je moeder wordt. Dan word je ‘mama van *naam*’ dus in het Toraja is mijn moeder ‘Indo na Pem’. Als ze daarna nog een kind krijgt, blijft ze dit. Als ze dan een kleinkind krijgt wordt ze ‘oma van *naam*’. Dus eigenlijk verandert je naam constant.
Rond 1 uur komt Om Agus, de achterneef van opa, ons ophalen om naar To’dama te gaan, ons dorp. In To’dama woont eigenlijk alleen maar familie, de een nog verdere familie dan de ander, maar nog steeds het is familie. In het dorp gaan we bijna overal langs om handjes te geven en mensen komen naar ons toe, omdat ze ons willen ontmoeten, want we zijn familie uit het westen.

To’dama in vogelvlucht

Misschien weet je het al, maar de Toraja hebben veel rituelen, ceremonies en tradities. Zo worden bijvoorbeeld buffels geofferd bij een begrafenis. Mensen worden begraven in een soort graftombes en kinderen in bomen. Aan iedere gebeurtenis zitten een heleboel verschillende tradities en ceremonies vast.
Voor ons was het familiehuis het belangrijkste om te zien. Onze betovergrootmoeder is geboren in een Tongkonan, een familiehuis. Deze familiehuizen hebben de vorm van een boot en het onze staat met de voorkant naar het noorden, waarschijnlijk omdat onze voorouders vanuit het noorden zijn komen varen om zich hier te vestigen. Ook onze betovergrootvader is geboren in een Tongkonan, deze staat op een andere plak dan dat van onze betovergrootmoeder.
Verder hebben we uren gewandeld tussen de rijstvelden (padi’s) en hebben we veel bijzondere mensen ontmoet.
Er zijn heel veel plekken waar allemaal hoge stenen staan. Tijdens een ochtendwandeling komen we bij die van onze betovergrootmoeder. Deze werden hierheen gesleept (dus we zijn niet alleen een soort van Amersfoortse keientrekkers) en degene met de grootste steen zou het rijkst zijn. In dit rijtje heeft onze betovergrootmoeder de grootste steen. Naast deze stenen, is er ook een fantastisch uitzicht in de ochtend als de mist opstijgt.
Een gast en een vis blijven drie dagen fris
Onze paps kwam een keer met deze uitspraak, maar is daardoor niet minder waar. We hebben zondag en maandag onwijs veel gewandeld en merken dat we echt heel moe zijn. Het reizen kost veel energie, maar ook het feit dat er weinig mensen zijn die Engels spreken en dat wij geen Indonesisch spreken. Het kost veel energie om ons verstaanbaar en begrijpelijk te maken. Maandagavond besluiten dat het misschien een goed idee is om eerder richting Makassar te gaan, dus op woensdag of donderdag in plaats van op vrijdag. Dit stellen we voor aan Om Agus die voorstelt om op woensdag naar Rantepao te gaan om tickets voor de bus te halen.
Op dinsdag gaan we nog naar een waterval waar het water heel laag staat, omdat het lang niet geregend heeft, maar daarom is het nog niet minder mooi en kunnen we veel dichterbij komen.
Op woensdagmiddag gaan we inderdaad naar Rantepao om tickets te kopen en kunnen we slapen waar we eerder de nacht hebben doorgebracht. Het nichtje van de vrouw des huizes is er samen met haar broer en zij spreken redelijk Engels dus hebben we een gezellige avond met grapjes en over en weer de taal een beetje leren. Donderdagochtend gaan we naar het busstation en vertrekken we naar Makassar.
Wil je weten waar we ons bevinden? Volg ons ook via mijn Polarsteps.
